Een lang vergeten schrijver

Haring Wiegers Steenstra,
timmermanszoon uit Oosterbierum

Door Piter van der Woude
Gepubliceerd 23 januari 2021

In mijn boekenkast staat een dikke pil van een boek: 904 bladzijden. Algemene Geschiedenis van Friesland is de titel met als ondertitel Een Volksleesboek. Geschreven door H. W. Steenstra, onderwijzer te Dongjum. Sinds het novembernummer van Ald Barradiel zal deze naam u bekend voorkomen want in dat nummer stond een deel van een boekje dat H. W. Steenstra in 1836 publiceerde, een boekje met de titel Oudheidkundige Aantekeningen van de Dorpen en Kloosters der grietenij Barradeel. Maar wellicht had u vóór november nog nooit van deze schrijver gehoord. Mijn artikel gaat in op de vraag wie deze schrijver was en wat zijn relatie is met Barradeel.

Ik kreeg het dikke boek uit de nalatenschap van mijn schoonvader. Er staat een voorwoord in van S.J. van der Molen (1912-1995), journalist bij de Leeuwarder Courant bekend publicist en ‘Frysk pommerant’ in de vorige eeuw.
Het boek moet omstreeks 1985 verschenen zijn bij Uitgeverij M.A. van Seijen te Leeuwarden.
Dat wil zeggen: toen verscheen een heruitgave. Het oorspronkelijke boek dateert al van 1845. In die tijd waren romantische ideeën over een groot Fries rijk dat ooit zou hebben bestaan erg populair en de schrijver verblijft dan ook lang in oude tijden en vertelt ‘wiidweidich’ over Friese koningshuizen en hun strijd met Franken en Saksers en Denen en Noormannen en dat met een mate van detail waarvan je al snel denkt: ‘Hoe wist hij dit allemaal?’ Want geschreven bronnen in die donkere middeleeuwen zijn er toch nauwelijks. Hoe dan ook, de schrijver rapporteerde trouw over al die vorsten en hun beslommeringen en dat kostte bladzijden, vele bladzijden. Uiteindelijk kwam hij in de knel: hij moest de totale omvang van het boek beperkt houden tot 900 bladzijden en toen hij bij het jaar 1600 was gekomen had hij er al zo’n 800 gebruikt. Dus de periode 1600-1844 kwam er wat bekaaid af met 100 bladzijden.

H. W. Steenstra wilde geen wetenschappelijk boek schrijven. Hij richtte zich niet op de gestudeerden maar op de ‘ongeleerden en mingegoeden’. Niettemin droeg hij het boek op aan niemand minder dan Maurits Pico Diderik Baron van Sijtzama, in die tijd gouverneur van Friesland. Ook twee andere nobele Leeuwarders, Jonkheer. F.J.J. van Eijsinga en D.J.A. Baron van Harinxsma thoe Slooten, tekenden in. Er waren nog zo’n 200 intekenaars, veelal onderwijzers, dominees, boeren en andere gegoeden (dus niet bepaald de ‘ongeleerden en mingegoeden’!) uit heel Friesland, maar vooral uit wat nu gemeente Waadhoeke heet.
Onbekend was de naam H.W. Steenstra in Friesland niet. In de periode 1833-1843 publiceerde hij 25 artikelen in de Leeuwarder Courant over regionale historische onderwerpen. In 1836 verscheen het bovengenoemde, Oudheidkundige aantekeningen van de dorpen en kloosters der Grietenij Barradeel en een jaar later net zo’n boek over de Grietenij Franekeradeel. Aldus S.J. van der Molen in zijn voorwoord bij de reprint.

Mijn speciale interesse in deze schrijvende onderwijzer werd vooral gewekt toen ik met behulp van www.allefriezen.nl ontdekte dat ene Haring Wiegers Steenstra, oud 31 jaar, onderwijzer in Dongjum, geboren te Oosterbierum op 8 januari 1832 trouwde met Hendrikje Pieters Kamstra, 19 jaar, dienstmeid te Dongjum.
Geboren te Oosterbierum, mijn geboortedorp! Mijn dorp heeft een Jelle Zijlstra voortgebracht, maar kennelijk ook een schrijver van een dik boek over de geschiedenis van Friesland! Daar moest ik meer van weten.

Toen hij trouwde in 1832 was hij 31 jaar. Hij zou dus omstreeks 1800 geboren moeten zijn. Toen was er nog geen Register van de Burgerlijke Stand, (dat kwam er pas in 1811), dus ik moest gaan zoeken in de D(oop), T(rouw) en B(egrafenis) boeken van de kerk van Oosterbierum. En ja, daar vond ik melding van de geboorte, op 3 december 1800, van een Haring wiens vader Wijger Harings heette en z’n moeder Ymkje Cornelis. Na wat verder speuren vond ik dat vader Wijger Harings op 23 maart 1800 was getrouwd met Ymkje. In 1811 nam deze Wijger de naam Steenstra aan en verklaarde daarbij dat hij één zoon had, te weten de 11 jarige Haring. Weer wat verder speurend bleek me dat Ymkje Cornelis al eerder getrouwd was geweest: in 1789 trouwde zij met Tialling Pieters, net als zij, afkomstig uit Oosterbierum. Uit dit eerste huwelijk van Ymkje werden twee kinderen gedoopt: Aafke in 1791 en Cornelis in 1793. Maar kennelijk was Tialling jong overleden en dus trouwde Ymkje opnieuw. Het zou mooi zijn als we ook wisten waar Wijger, de vader van onze schrijver, vandaan kwam. Ook dat kon ik vinden: in het Doopboek van de Hervormde kerk te Harlingen vond ik dat op 27 juli 1776 werd geboren Wieger, zoon van Haring Wiegers en Antje Pieters. Toen deze in 1800 met Ymkje trouwde was hij 23 jaar. Ymkje was toen 40 jaar oud en weduwe met twee kinderen. Wieger trouwde dus met een 17 jaar oudere vrouw en het was enigszins dringend want Haring werd al na ruim 8 maanden geboren. Ook verbaast het niet, gezien Ymkjes leeftijd, dat er na Haring niet nog meer kinderen werden geboren. In 1816 overleed Ymkje in Oosterbierum, zij was toen 56 jaar en gehuwd met de timmerman Wieger Harings Steenstra.

De kerk van Oosterbierum in 1720. Uit de Schoemaker Atlas (Tresoar)


Hieruit mogen we wel concluderen dat onze boekenschrijver H.W. Steenstra is geboren en getogen in Oosterbierum waar hij in elk geval tot zijn 16e heeft gewoond. Wanneer Haring precies als onderwijzer in Dongjum werd aangesteld is op allefriezen.nl niet te vinden. Wel te vinden is een vermelding in het Lidmatenregister van de Hervormde Kerk te Dongjum uit 1826: op 12 april van dat jaar deed Haring daar belijdenis. Ook vermeldenswaard: een jaar eerder kwam zijn vader Wieger naar Dongjum; op 13 maart 1825 kwam hij over van Oosterbierum en werd hij lidmaat de Hervormde kerk aldaar. Wellicht werd hij in Dongjum weer timmerman.


Zoals boven al genoemd trouwde Haring op 8 januari 1832 te Franekeradeel met Hendrikje Pieters Kamstra. Hij was 31 jaar en schoolmeester te Dongjum, zij was 19 en dienstmeid. Haar ouders waren beiden al overleden. Bij de registratie van het huwelijk werd vermeld dat Haring z’n vader Wieger toen timmerman was te Dongjum. In de periode 1833 tot 1845 kregen Haring en Hendrikje vijf kinderen:
*24-01-1833 Pieter
*17-07-1835 Wieger
*01-04-1838 Thomas
*30-01-1842 Tiete
*23-03-1845 Ymkje
Bijzonder was dat de 54-jarige vader van Haring, die sinds 1816 weduwnaar van Ymkje Cornelis was, in 1831 opnieuw in het huwelijk trad. En wel met de 34-jarige Sjoukje Sybouts Visser, afkomstig uit Dongjum. Dat het huwelijk dringend was blijkt wel uit het feit dat twee maanden na de voltrekking een dochter Antje werd geboren. Later, in 1834, werd nog een zoon Pieter geboren maar deze overleed al na 8 weken.

Dongjum 1937, met rechts de afslag naar Boer.

Daarmee was mijn stamboom zoektocht op allefriezen.nl naar Haring Wiegers Steenstra wel voltooid. Maar er waren meer vragen. Zoals bijvoorbeeld over zijn loopbaan. Wanneer begon zijn onderwijzerscarrière? En z’n schrijverscarrière? Hoe kon hij dat schrijven combineren met zijn onderwijstaak? En heeft hij na het verschijnen van zijn grote boek over de geschiedenis van Friesland nog meer geschreven?

Om hierover meer aan de weet te komen heb ik mijn zoektocht voortgezet op het internet.
Met de zoekterm ‘Dongjum Lager Onderwijs’ stuitte ik op een artikel ‘De Geschiedenis van de Twirre’ met als ondertitel ‘Lager onderwijs in Dongjum in de eerste helft van de 19e eeuw’. Dat leek veelbelovend en dat was het ook. Hieruit vernemen we het volgende.
In 1822 werd Haring Wiegers Steenstra aangesteld als hulponderwijzer te Dongjum. De bovenmeester was Gerlof Hessels Steinfort. Deze was in 1822 bijna 60 jaar oud en had assistentie nodig; Gerlof was vrijgezel, ook geboortig uit Oosterbierum, zoon van landbouwer Hessel Gerlofs.
In 1830 overleed Gerlof en werd Haring zijn opvolger. Haring was aanmerkelijk beter gekwalificeerd als onderwijzer dan z’n voorganger. Sinds begin 19e eeuw (1806/7) was er namelijk een opleidingsprogramma met examens ingevoerd. Sindsdien kon een onderwijzer een rang bekleden. In 1826 behaalde Haring de vierde rang. Daarmee overtrof hij al zijn baas Gerlof die nooit een rang had behaald. In 1827 behaalde Haring de derde rang en in 1832 zelfs de tweede rang. Er waren in die tijd nog vrijwel geen eerste rang onderwijzers in Friesland. Samengevat kwamen die rangen neer op het volgende:


Wie enige bedrevenheid in lezen, schrijven en rekenkunde had, werd meester in de vierde rang. Van die van de derde rang werd bovendien geëist dat zij enige kennis bezaten van de beginselen der Nederlandse taal en met breuken konden rekenen. De onderwijzers van de tweede rang moesten ook kennis hebben van aardrijkskunde en geschiedenis en voor de klas in ieder opzicht voldoen. Voor de eerste rang moest men bovendien bekend zijn met de beginselen van de natuur- en wiskunde en moest men zeer beschaafd optreden.
Wat ook ingevoerd was, al in 1801, was een vorm van onderwijsinspectie. Scholen kregen regelmatig bezoek van inspecteurs die daarover ook rapporteerden in de hoop daarmee zaken te verbeteren en het onderwijs op een hoger peil te brengen.
Vanaf 1830 had Haring een vaste aanstelling als bovenmeester van de school in Dongjum. Naast zijn onderwijstaken had hij ook andere: organist, schrijver (voor de kerkenraad), koster en klokluider.
Uit de verslaggeving van de schoolopzieners in de periode 1830 tot 1845 wordt één ding heel duidelijk: het onderwijs van Haring  Steenstra was problematisch. Het kan haast niet anders of hij heeft zich grotendeels of totaal op de geschiedschrijverij gestort en zijn eigenlijke taak verwaarloosd. De bezoekende schoolopzieners hebben in alle toonaarden de onvolkomenheden beschreven, bijvoorbeeld:


“Even gebrekkig en ten eenen male onvoldoende als vroeger vond ik hier, ook nu, het onderwijs.
De onderwijzer H.W. Steenstra, ovschoon den 2e rang bezittende en eene uitgebreide kennis van de Nederlandsche en inzonderheid friesche Geschiedenis verworven hebbende, mist de nodige geschiktheid om kinderen te onderwijzen en op te voeden en schijnt ook weinig lust te hebben om eenige verbetering in zijne school aan te brengen. Nagenoeg alle kinderen lazen onduidelijk en onwelluidend; de meesten schreven slordig en slechts een enkel kind had eenig begrip van de eerste beginselen der rekenkunst. De slordigheid van de school en de leermiddelen werd geëvenaard door de haveloosheid van den onderwijzer.
Lustenloos zaten de kinderen op hunne banken en gaven weinig acht op hetgeen er onderwezen werd.”

(uit een verslag van schoolopziener Behrns in 1844, opgenomen in het boek Scholen en schoolmeesters in Friesland)Kennelijk werd de situatie onhoudbaar en in 1845 kwam de baas van de schoolopzieners, de hoofdinspecteur Wijnbeek naar Dongjum. Uit zijn verslag het volgende:


“Het lokaal is te klein en slecht, doch nog slechter vond ik er het onderwijs, aan een 36 tal leerlingen gegeven.
Men kan zich niets nietigers voostellen dan het onderwijs van H.W. Steenstra.
En deze man is toch auteur.
Hoog ernstig heb ik hem over zijn nalatigheid onderhouden, hetwelk ten gevolg heeft gehad, dat hij zijn eervol ontslag reeds gevraagd en gekregen heeft, met pensioen uit de grietenijkas, hetwelk hem bereidvaardig is toegestaan, als het enige middel om aan de jeugd het nodige onderwijs te verschaffen”


Dus, vrijwel tegelijk met het verschijnen van zijn enorme boek werd hij zo ongeveer op staande voet ontslagen! Het ‘pensioen uit de grietenijkas’ bleek te optimistisch ingeschat door de hoofdinspecteur. Op voorwaarde dat hij op 12 november 1845 het schoolhuis in Dongjum zou hebben verlaten kreeg hij een vertrekpremie  van f. 800,- mee. Steenstra is er mee akkoord gegaan en is verhuisd naar Franeker. Daarna in www.allefriezen.nl geen spoor meer van Haring Wieger Steenstra. Ook niet van z’n vrouw, ook niet van z’n kinderen. Geen overlijdensberichten, geen huwelijken, geen notariële transacties, niets. Als hij verhuisd zou zijn naar een andere provincie dan zou de website www.wiewaswie.nl daar uitsluitsel over moeten geven. Maar ook daar geen spoor van deze zo productieve schrijver maar zo onfortuinlijke onderwijzer.
Nu kwam net in die tweede helft van de jaren 40 van de 19e eeuw een nieuw idee in zwang: emigratie. Naar Amerika, het land van de onbegrensde economische mogelijkheden en vooral: vrijheid van godsdienst. Grote groepen mensen vertrokken, vaak onder leiding van dominees, in de periode 1846 – 1850 naar onontgonnen gebieden in Iowa, Michigan, Wisconsin, Minnesota en South Dakota. Er waren in die tijd ook wel redenen om te vertrekken. Economisch ging het slecht in Nederland (en Europa), vooral wegens aardappelziekten en vee sterfte door epidemieën
Zou Steenstra ook bevangen zijn door de emigratiekoorts nu ‘it heitelân’ hem zo wreed had behandeld? Niemand die het wist maar er waren wel vermoedens van emigratie. Niet per se naar Amerika overigens; Indië was ook een mogelijkheid.

In 2009 verscheen bij de Friese Pers Boekerij in Leeuwarden het boek Gevierde Friezen in Amerika. Het is een bundel verhalen over emigranten uit Friesland die in Amerika succesvol zijn geweest, in financieel, of ander opzicht. De aanleiding voor het publiceren van dit boek was het feit dat het in 2009 vierhonderd jaar geleden was dat Hendrik Hudson, in opdracht van de Vereenigde Oostindische Compagnie voet aan wal zette in Manhattan, aan de monding van wat eerst Noord Rivier, later de Hudson rivier zou gaan heten. Die daad van Hudson was het begin van de vestiging van de kolonie Nieuw Nederland, met als hoofdstad Nieuw Amsterdam, het latere New York. Gevierde Friezen staat vol prachtige verhalen van vaak spectaculair succesvolle Friezen die de American Dream waar maakten. Zoals het verhaal van de uit Akkrum afkomstige warenhuistycoon Frank H. Cooper, alias Folkert Kuipers, mede-oprichter van de eerste grote Cooper & Siegel warenhuizen in Chicago en New York én van het bejaardencomplex Coopersburg in 1902 te Akkrum.

Coopersburg in Akkrum. Een geschenk van emigrant-miljonair Folkert Kuipers geboren te Akkrum

Ik had het boek Gevierde Friezen al een paar jaar maar mijn oog was nog niet gevallen op het artikel De zoon van meester Steenstra. Maar toen ik me verdiepte in de onfortuinlijke onderwijzer uit Dongjum kreeg ‘meester Steenstra’ opeens een bijzondere klank. Dus ik las het verhaal over De zoon van meester Steenstra. Geschreven door journalist en uitgever Abe de Vries.
En dit verhaal bevestigde de vermoedens over de emigratie van Haring Wiegers Steenstra en z’n gezin. Op 23 januari 1847 zijn ze aangekomen in New York met het schip Plato, vanuit Rotterdam. Dat Abe de Vries ze had gevonden kwam door slim speurwerk en een portie geluk op de website www.ancestry.com, waar onder meer gegevens over aankomst en bestemming van immigranten in de USA op zijn te vinden.  Zelf had ik daar ook wel gezocht maar onder de naam Steenstra was niets te vinden. Maar de Vries vond ze onder de naam H. Steinstra en H. née Kamston Steinstra. Die laatste was  natuurlijk Hendrikje Steenstra, geboren Kamstra. En de eerste was Haring Steenstra, onze schrijver. Een mooie illustratie van de verbastering van namen die de immigratieambtenaren op Ellis Island bij New York door slordigheden bij de registratie van immigranten konden veroorzaken. 
De Steenstra’s hadden als bestemming Michigan. Mogelijk wilden zij zich aansluiten bij de groep Friezen die omstreeks dezelfde tijd onder leiding van dominee Marten Ypma zich in West Michigan vestigde en daar de kolonie Vriesland stichtte. Maar kennelijk besloot Steenstra niet via de normale route van New York over het Erie Kanaal naar Buffalo en dan over de grote meren naar Detroit te reizen maar via de zuidelijke route, over New Orleans en dan over de Mississippi duizenden kilometers naar het noorden. Die keuze is wel logisch aangezien de Steenstra-familie in januari in New York arriveerde en de grote meren in januari/februari diep bevroren zijn en dus onbevaarbaar.

Hoe dan ook, Michigan hebben ze nooit bereikt, hoogst waarschijnlijk zijn ze, varend op de Mississippi,  niet verder gekomen dan St. Louis, Missouri Abe de Vries heeft in elk geval vastgesteld dat Hendrikje en haar zoon Pieter daar op de lidmaatlijst stonden van de Second Baptist Church. Daar loopt het spoor van Haring Wieger dood. Is hij in St Louis weer timmerman geworden? Dat vak had hij vroeger bij zijn vader geleerd en beheerste hij wel, terwijl schrijver in Amerika niet tot zijn mogelijkheden behoorde. We zullen het wellicht nooit weten. Over Steenstra is verder niets te vinden.

Wel over zijn zoon, de in 1833 in Dongjum geboren Pieter Harings Steenstra. In Amerika werd dat Peter Henry Steenstra. Deze werd theoloog. In 1858 studeerde hij af aan het Shurtleff College in Alton Illinois, een progressieve theologie-opleiding van baptisten signatuur. Studenten uit alle lagen en kleuren van de bevolking waren daar welkom, ook vrouwen. Was hij aanvankelijk aangesloten bij de baptisten, later sloot hij zich aan bij de Episcopal Church, de Amerikaanse versie van de Anglicaanse Kerk. Uiteindelijk werd hij hoogleraar aan de Episcopal Theological School of Cambridge, Massachusetts. Naar verluidt was hij een uiterst conservatief theoloog. Aldus  eindigt mijn zoektocht naar Haring Wieger Steenstra. Er blijft nog genoeg te onderzoeken. Vooral in Amerika moeten er vast nog sporen van Haring zijn te vinden.

Grace Chapel in Robbinston (VS), gebouwd in 1882 in opdracht van dominee Peter Henry Steenstra


Mij ging het er vooral om de relatie van de schrijver met zijn geboortedorp duidelijker te krijgen. Dat is gelukt: hij is geboren en getogen in Oosterbierum, zoon van een dorpstimmerman. Zijn moeder overleed toen hij 16 jaar was. Hij was enig kind (maar had wel een halfbroer en -zuster uit z’n moeders eerste huwelijk) en was daardoor waarschijnlijk in staat de opleiding tot onderwijzer te doorlopen. Op zijn 22e kon hij aan de slag als hulponderwijzer in Dongjum ter ondersteuning van de oude onderwijzer Gerlof Hessels, net als Haring afkomstig uit Oosterbierum. Toen deze in 1830 overleed werd Haring hoofdonderwijzer in Dongjum. Tijd om te trouwen en een gezin te stichten. En een tijd waarin langzaam maar zeker zijn interesse in geschiedenis een alles opeisende obsessie werd. Een enorm geschiedeniswerk werd opgeleverd zo ongeveer tegelijk met zijn ontslag als onderwijzer. Waarna hij besloot zijn geluk in Amerika te beproeven. Aan avontuur heeft het in zijn leven niet ontbroken!
Heeft Oosterbierum om Haring getreurd? Dat lijkt me niet waarschijnlijk. Misschien wist men in het dorp niet eens van zijn schrijversavonturen. Op de intekenlijst voor zijn magistrale dikke boek komen namen voor van mensen uit Sexbierum, Tzummarum, Minnertsga, maar geen enkele naam uit Oosterbierum. Maar mocht men in Oosterbierum nog eens een straatnaam nodig hebben dan lijkt mij H. W. Steenstra Strjitte een goede keus.

Bladwijzer de permalink.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *