De teelt van suikerbieten in Noord-Nederland is, in vergelijking met die van Zuidwest Nederland, pas laat tot ontwikkeling gekomen. In de jaren 1881-1890 treft men in Friesland, Groningen en Drenthe slechts op enkele plaatsen suikerbieten aan, terwijl in Zeeland en Brabant in die periode 12.000 ha wordt verbouwd.
Zo blijkt uit de Gemeenteverslagen van West-Dongeradeel dat de eerste 18 ha suikerbieten in die gemeente pas in 1890 zijn verbouwd. Het is mede door de aanbevelingen van de Friesche Maatschappij voor Landbouw dat de akkerbouwers een stijgende belangstelling voor bieten krijgen. Terwijl er in het zuidwesten van Nederland al meer dan 20 kleinere en grotere suikerfabrieken draaien wordt pas de eerste suikerfabriek in het noorden in 1898 gebouwd door de ‘N.V. Noord-Nederlandse Beetwortelsuikerfabriek’ in Vierverlaten bij de stad Groningen. In 1914 werd de tweede fabriek in het noorden gebouwd door de ‘Friesch-Groningse Coöperatiëve Beetwortelfabriek’ en in 1920 bouwen deze beide fabrieken gezamenlijk de ‘N.V. Beetwortelsuikerfabriek Frisia’ te Franeker.
Omdat de akkerbouwer betaald wordt naar de geleverde hoeveelheid schone bieten en het gemiddelde suikergehalte van de geleverde bieten, moeten er een aantal (eerlijke) metingen en wegingen plaats vinden. De bepaling van het suikergehalte kan alleen maar in een laboratorium op de fabriek plaatsvinden. Om zowel de belangen van de leverancier als de fabriek veilig te stellen zijn er onafhankelijk commissies benoemd die de werkwijze in de laboratoria controleren.
Vervoer per schip
De bieten werden aanvankelijk per schip naar de fabriek vervoerd. Met kleine, platte, roefschepen met een maximale diepgang van ca. 1.20 meter kon men vrijwel elke dorp in de bouwhoek van Friesland bereiken en elke dorp had wel een kade om aan te leggen. De bietenteler verzorgde meestal zelf het transport met paard en wagen van de bieten rechtstreeks van het land naar het schip. Was er geen schip beschikbaar dan werden de bieten op de kade opgeslagen en later, handmatig, in het schip geschept. Was er een ‘opfeart’ naar een afgelegen boerderij, dan kwam het ook voor dat de bieten eerst in een ‘pream’ of op een zolderschuit werden geladen en in het dorp overgeladen in het roefschip.
Belangrijk voor de boer was om te weten hoeveel bieten hij in het schip afleverde. In het begin van de 20e eeuw werden veel akkerbouwgewassen per volume verhandeld en afgeleverd zoals granen en peulvruchten per mud of hectoliter en aardappelen per ‘kuorfol’ of ’tonne’ van 35 kilo of per mud van 70 kg. Voor handelsdoeleinden moesten deze inhoudsmaten worden geijkt en werd er een ijkmerk aangebracht. Ook gebeurde dat bij korven of manden waar fruit (appels, peren), aardappelen of turf in verkocht werden.
Voor zover bekend zijn bieten nooit per korf (als eenheidsmaat) afgeleverd. Wel worden korven gebruikt om de bieten af te wegen met behulp van een balans met evenaar en (geijkte) gewichten of bascule. Per korf werd dan 50 kilogram afgewogen. Het aantal gewogen korven dat in het schip werd afgeleverd werd nauwkeurig geturfd door de ‘bieten-agent’, de persoon die namens de fabriek de bieten ontvangt. Een vroegere bietenagent uit Westdongeradeel vertelde dat er bij grote boeren soms ‘mei rinnende weinen’ bieten bij het schip aangeleverd werden en dat er met meer dan één bascule gewerkt werd zodat het turven van het aantal korven niet correct bijgehouden kon worden en dat dat wel eens de oorzaak was van een conflict tussen boer en bietenagent.
Het schip als weegschaal
Een andere manier om te bepalen hoeveel bieten in het schip werden geleverd is de meting van de ‘inzinking’ van het schip. Vóór het laden werd de afstand gemeten tussen de ‘inzinkings- of ijkmerken’ van het schip en het wateroppervlak. Na het laden werd er weer gemeten. Uit het verschil tussen beide metingen kon aan de hand van de ‘ijkbrief’ van het betreffende schip de waterverplaatsing worden berekend en het gewicht van geleverde bieten worden vastgesteld. Op elk schip zijn minimaal 4 ijk- of inzinkingsmerken aangebracht op de waterlijn van het schip bij maximale belading. Bij elke centimeter gemiddelde inzinking is de waterverplaatsing (in kubieke meters) van het schip vastgesteld. De waterverplaatsing per m3 komt, volgens de Wet van Archimedes, overeen met 1.000 kg lading (bieten met tarra).
In de voormalige gemeente Barradeel is tot in de jaren vijftig van de vorige eeuw op deze wijze gemeten hoeveel bieten elke boer afleverde in het schip. Omdat er veel ‘gerniers’ in die gemeente waren die bieten verbouwden en met eigen (gezins-)krachten de bieten rooiden, werden er betrekkelijk kleine hoeveelheden tegelijk afgeleverd. Het schip (met een laadvermogen van 25 tot 30 ton) werd dan door een aantal ‘gerniers’ geladen. De bietenagent moest dan na elke partij de inzinking van het schip opmeten.
Ook bepaalde de agent de hoeveelheid tarra, aanklevende grond, losse bietenbladeren en te licht gekopte bieten. In de grotere dorpen had de bietenagent een eigen hokje met een bascule waar eerst het willekeurig genomen monster gewogen werd, waarna de bieten met een mes ‘behimmele’ werden en opnieuw gewogen en het tarrapercentage berekend. Het monster schone bieten werd dan in een monsterzak gedaan, van een label voorzien en met het schip mee naar de fabriek vervoerd. Op de fabriek werd dan het suikergehalte bepaald.
Tegenwoordig worden vrijwel alle bieten uit Friesland en Groningen per vrachtauto (van soms wel 30 ton) naar de fabriek in Groningen gebracht en bij de fabriek volautomatisch gewogen en bemonsterd.
Gerrit Herrema, Holwerd (november 2013)
Ik weet het nog dat de bieten zo vervoert werden
Een hele bekende schippers fam was de Hoekstra ,s uit Oosterbierum die lagen veel in Oosterbierum om bieten op te halen
Eelke Hoekstra was een oom van ons maar zijn vader was ook al schipper